Quṣayr al–Qadīm

Share Embed


Descripción

Quṣayr al–Qadīm Quṣayr, de handelsstad en pelgrimagepoort naar Mekka in het 13deeeuwse Mamlukse Egypte

Datum: 2 juli 2015

Door : Muhammad Idoe 1307525 Docent : Dr. Jelle Bruning Vak : BA-Scriptie

INHOUDSOPGAVE Inleiding

3

Hoofdstuk 1: Al-Quṣayr al-Qadīm, de Quṣayrdocumenten en de handelsconnectie(s)

7-17

§1.0 Introductie: “The Sheik’s House” Al-Quṣayr al-Qadīm

8

§1.1 De Quṣayrdocumenten

9

§1.2 De shūna

12

§1.3 Commenda

13

§1.4 Handels- en pelgrimageroute

15

§1.5 Handelswaren

17

Hoofdstuk 2: De vondsten in ‘The Sheikh’s House’

18-34

§2.0 Inleiding

19

§2.1 Keramiek

19

§2.2 Glas

20

§2.3 Metalen voorwerpen

21

§2.4 Edelstenen

21

§2.5 Leder

22

§2.6 Houten artefacten

22

§2.7 Organisch materiaal

24

§2.8 Textiel

27

§ 2.9 De graanhandel tussen al-Quṣayr al-Qadīm en de Ḥijāz

29

§ 2.10 De graanhandel en hongersnood

30

Conclusie

33

APPENDIX A

35

BIBLIOGRAFIE

39

Inleiding Het onderwerp voor mijn BA-scriptie zijn de archeologische vondsten die aan het licht zijn gebracht tijdens de archeologische opgravingen in al-Quṣayr in 1982.1 Al-Quṣayr alQadīm was een oude havenstad die ongeveer acht kilometer ten noorden van de moderne stad Quṣayr (Quseir) lag. Al-Quṣayr al-Qadīm lag aan het oostelijke einde van de Wādī Ḥammamāt, die de Nijl en de Luxorregio verbindt met de Rode Zee.2 De havenstad lag op circa twee kilometer van de Rode Zeegebergte.3 De plaats al-Quṣayr al–Qadīm functioneerde onder de Romeinen als havenstad met de naam Myos Hormos. Dit was een van de havens die de handel tussen het Romeinse rijk en de Indische Oceaan mogelijk maakte. Dit wordt bevestigd door de enkele vondsten op de site.4 Op deze site hebben opgravingen plaatsgevonden tussen 1978 en 1982 door een team van Amerikaanse archeologen van de University of Chicago onder leiding van Donald Whitcomb en Janet Johnson. Hiernaast zijn er in de periode 1999-2003 door een Brits archeologisch team van het University of Southampton opgravingen gedaan onder leiding van David Peacock en Lucy Blue.5 Tijdens de opgravingen is er een gebouwencomplex ontdekt datlater bekend is geworden onder de naam ‘The Sheikh’s House’. Zowel binnen als buiten het complex zijn geschreven papieren documentfragmenten gevonden.6 Diverse wetenschappers hebben studies gedaan naar ‘The Sheikh’s House’ en de vondsten rondom het complex. Een van de belangrijkste studies is het boek van Li Guo, Commerce, culture and community in a Red Sea port in the thirteenth century, the Arabic documents from Quseir (P.QuseirArab. I) uit 2004. In dit boek heeft Guo de Quṣayrdocumenten gecategoriseerd en in een duidelijk overzicht gepresenteerd. Uit Guo’s onderzoek is gebleken dat deze dateren uit de eerste vier decennia van het 13e-eeuwse Mamlukse Egypte. De documenten geven L. Guo, Commerce, Culture and Community in a Red Sea Port in the Thirteenth Century: The Arabic Documents from Quseir (Leiden: Brill, 2004), xi. 2 Guo, Commerce, Culture and Community, xi; ; Marijke van der Veen, Consumption, Trade and Innovation: Exploring the Botanical Remains from the Roman and Islamic Ports at Quseir Al-Qadim, Egypt (Frankfurt am Main: Africa Manga Verlag, 2011), 11. 3 Katherine Stranger Burke, Archaeological texts and contexts on the Red Sea: The Sheikh’s House at Quseir al-Qadim (Chicago: The University of Chicago, 2007), 9. 4 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 11. 5 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 11. 6 Guo, Commerce, Culture and Community, xi-xii. 1

3

essentiële informatie met betrekking tot de handel die bedreven werd vanuit India, het Mediterraanse gebied en het Arabische schiereiland naar al-Quṣayr al-Qadīm. Deze teksten zijn vrij gedetailleerd, waardoor zij een essentiële bron zijn om het handelsleven en handelsrelaties in al-Quṣayr al-Qadīm te reconstrueren. Naast handelsinformatie bieden deze fragmenten ook perspectief op het sociaalculturele leven van 13de-eeuwse moslims in Quṣayr. Naast de opgegraven commerciële documenten zijn er amuletten, poëzie, dierenriemtekeningen en gebeden die wellicht als spreuken dienden. Volgens Guo zou deze informatie een bijdrage kunnen leveren aan onze kennis van de boekkunst, de Arabische paleografie, het schrijven van brieven, taal, magie, astrologie en astronomie.7 Daarnaast beschrijft hij de technische aspecten van commercie en handel, zoals de eenheden, maten,8 prijzen9 en grondstoffen.10 Guo legt de nadruk op de handelsstromen, zakelijke correspondentie 11 en de zogenoemde monetaire situatie, evenals de (inter)nationale handelsroutes.12 Werner Diem heeft onderzoek gedaan naar administratieve brieven uit Al-Quṣayr, geschreven op papier in Egypte in de 10e tot 16e eeuw.13 Maar liefst zes brieven die hij noemt zijn dateren uit de Mamlukkenperiode. In 2011 verscheen het boek Consumption, Trade and Innovation van Marijke van der Veen. Hierin legt zij de focus op de schaal van de handel in voedingswaren, de invloed die deze handel had en de drijvende krachten achter deze handel. Zij werpt licht op de soorten specerijen, gewassen, groentes en hout waarin gehandeld werd van en naar het handelscentrum Al-Quṣayr al-Qadīm.14 Lucien Reinfandt geeft in zijn Mamlūk documentary studies een bibliografisch overzicht van de Quṣayrdocumenten, waarin hij beschrijft hoe deze informatie geven over de

Guo, Commerce, Culture and Community, xii. Guo, Commerce, Culture and Community, 29-35. 9 Guo, Commerce, Culture and Community, 35-38. 10 Guo, Commerce, Culture and Community, 38-44. 11 Guo, Commerce, Culture and Community, 44-51. 12 Guo, Commerce, Culture and Community, 58-66. 13 D. Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim Roman and Islamic Ports on the Red Sea. Finds from the Excavations 1999-2003 (Oxford: Archaeopress, 2011), 289-290. 14 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation. 7 8

4

functie van Al-Quṣayr al-Qadīm. Uit zijn overzicht blijkt dat Anne Regourd en Fiona Handley onderzoek hebben gedaan naar beschreven textiel uit Al-Quṣayr al-Qadīm.15 Gillian Eastwood heeft onderzoek gedaan naar het textiel dat gebruikt werd tijdens de Mamlukkenperiode in Quṣayr. In haar studie beschrijft zij vrij analytisch de textielsoorten en verschillende soorten weefpatronen.16 Er zijn redelijk veel publicaties die aanwijzingen kunnen geven over hoe Al-Quṣayr alQadīm in het 13deeeuwse Mamlukse Egypte economisch gepositioneerd was. Er zijn echter niet veel publicaties geschreven over de handelsrelaties tussen Al-Quṣayr alQadīm en Ḥijāz, met name tijdens de ḥajj. In het Quseir al-Qadim 1980 Preliminary Report is een hoofdstuk van Gladys Frantz-Murphy opgenomen over Arabische documenten en narratieve bronnen uit Quseir. Het bijzondere aan deze studie is de aandacht voor narratieve

bronnen,

zoals

geografische

overzichten,

reisverhalen,

verdragen,

verhandelingen en historische narratieven, geschreven door overheidsambtenaren.17 Om een wetenschappelijke bijdrage te leveren aan de Quṣayr-literatuur zal in deze studie de focus gelegd worden op de handel van en naar Quṣayr Al-Qādim. Tevens zal er antwoord gegeven worden op de volgende centrale vraag: ‘In hoeverre bieden het 13eeeuws archeobotanisch materiaal (zoals planten, groenten en kruiden), textiel, en de documenten afkomstig uit “The Sheikh’s House”, perspectief op de handelsrelaties tussen Al-Quṣayr al-Qadīm en de Ḥijāz met betrekking tot de ḥajj?’ Om de onderzoeksvraag te voorzien van een antwoord, zal het werkstuk verdeeld worden in twee hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal er een (korte) beschrijving worden geven van de archeologische site van Al-Quṣayr al-Qadīm, waarbij ik aandacht schenk aan het beschrijven van The Sheikh’s house. Vervolgens zal ik een beschrijving geven van de Quṣayrdocumenten. Hierbij leg ik de focus op hoe er gehandeld werd, in wat er gehandeld werd en wie de commerciële partijen waren. Slechts met deze Regourd, A. & Handley, F.J.L., “Textiles with Writing from Quseir al-Qadim: Finds from the Southampton Excavations 1999–2003,” in: Connected Hinterlands: Proceedings of the Red Sea Project IV Held at the University of Southampton, September 2008 (Society for Arabian Studies Monographs 8), eds. L. Blue, J. Cooper, R. Thomas & J. Whitewright, Oxford: Archaeopress 2009, pp. 141– 54. 16 Gillian Eastwood, “ Textiles,” in Quseir al-Qadim 1980 Preliminary Report , ed. Janet H. and Donald S. Whitcomb, vol.7. of American Research Center In Egypt Report (Malibu: Undena Publications, 1982) 285326. 17 Glady Frantz-Murphy, “ The Red Sea Port of Quseir: Arabic Documents and Narrative Sources,” in Quseir al-Qadim 1980 Preliminary Report , ed. Janet H. and Donald S. Whitcomb, vol.7. of American Research Center In Egypt Report (Malibu: Undena Publications, 1982), 267-283. 15

5

informatie kan er een beeld gevormd worden van de 13de-eeuwse handel in Al-Quṣayr al-Qadīm. In het tweede hoofdstuk zullen de archeologische vondsten, waaronder de handelsgoederen zoals glas, gedecoreerd textiel en archeobotanisch materiaal gecontrasteerd worden met de Quṣayrdocumenten. Hierdoor wordt er een helder beeld gecreëerd

van

welke

soorten

handelsgoederen

gedocumenteerd

zijn

in

de

Quṣayrdocumenten en welke niet. Het feit dat goederen gedocumenteerd werden, werpt licht op de zaken die geïmporteerd werden. Aangezien de Quṣayrdocumenten geadresseerd waren aan de shaykh en er tot heden geen brieven zijn gevonden die door de shayhk zijn verstuurd, kan export niet worden uitgesloten, maar kan dit in deze studie ook niet besproken worden.

6

Hoofdstuk 1: Al-Quṣayr al-Qadīm, de Quṣayrdocumenten en de handelsconnectie(s)

7

§1.0 Introductie: “The Sheik’s House” in Al-Quṣayr al-Qadīm De belangrijkste archeologische site uit Al-Quṣayr is het zogenaamde “Sheik’s House”. Het ontdekte gebouwencomplex bestond uit een aantal kamers en wellicht opslagplaatsen. Hiernaast zijn twee trappen gevonden die naar een eventuele eerste verdieping of naar het dak leidden.18 Ook is er een houten sleutel ontdekt waarop al-ḥājj (de pelgrim) met een achtervoegsel in zwarte inkt gegraveerd staat. Guo veronderstelt dat ‘de Ḥājj’ wellicht kan refereren naar de eigenaar van het huis.19 Verspreid over het huis, zowel binnen als buiten, zijn er geschreven papieren documentfragmenten gevonden.20 Gezien het feit dat de fragmenten overal verscheurd aangetroffen zijn, zou dit wellicht persoonlijk afval zijn. Uit de gevonden papieren blijkt dat er structureel gecorrespondeerd werd met een bepaalde shaykh. Dit is de aanleiding geweest voor het archeologische team om deze site “The Sheikh’s House” te noemen.21 Het complex is gebouwd van zowel (bak)stenen als kleistenen. Burke suggereert dat dit een aanwijzing is dat er sprake was van twee aangrenzende woningen die beide via een gemeenschappelijke doorgang waren aangesloten op opslagplaatsen, uit de gevonden documenten bekend als shūnāt (enkelvoud shūna).22 De woningen blijken verschillend georiënteerd te zijn, de een westelijk en de ander zuidelijk. De opslagplaats(en) zou(den) in het zuidoostelijke gedeelte hebben gelegen. De omvang van elk woning zou wellicht hebben bestaan uit een kamer van circa. 20 m² (5.0 x 4.0 m) en twee kamers van circa. 7,5 m² (3.0 x 2.5 m). Elke woning zou zijn voorzien van een trap die mogelijk de begane grond met de eerste verdieping zou verbinden of toegang bood tot het dak. De oppervlakte van de opslagplaats(en) zou variëren van 8 m² tot 20 m².23 Deze interpretatie is tot stand gekomen aan de hand van de studies van Rabbat24 en Sabra. 25 Rabbat beschrijft in zijn studie een gebouwencomplex dat gelijkenissen vertoont met het ‘Sheikh’s House’. Volgens Rabbat heeft de Mamlukse sultan al-Nāṣir

Guo, Commerce, Culture and Community, xi. Guo, Commerce, Culture and Community, xi. 20 Guo, Commerce, Culture and Community, xi-xii. 21 Guo, Commerce, Culture and Community, xi-xii. 22 Burke, Archeological texts and contexts on the Red Sea, 28. 23 Burke, Archeological texts and contexts on the Red Sea, 28. 24 Nasser O. Rabbat, The Citadel of Cairo: A New interpretation of Royal Mamluk Architecture, 241. 25 Adam Abdelhamid Sabra, Poverty and Charity in Medieval Islam: Mamluk Egypt, 1250-1517 (New York: Cambridge University Press, 2000), 102-105. 18 19

8

Muḥammad in 1320 n. C. een gebouwencomplex in Caïro gebouwd bestaande uit twee woningcomplexen, die hij aanduidt met de term rab‘, en een groot warenhuis dat hij wakāla noemt. Het blijkt dat deze woningcomplexen niet door sultan al-Nāṣir werden bewoond. Er zouden meerdere complexen als deze zijn gebouwd, die bezit waren van de bayt al-māl (staatskas). Sultan al-Nāṣir zou deze hebben verkocht en/of geschonken aan zijn favoriete amirs.26 Deze beschrijving zou overeen kunnen komen met de structuur van ‘The Sheikh’s House’. Hieruit blijkt dat Caïro wellicht in contact stond met Al-Quṣayr. Sabra gaat verder in op het sociaal-maatschappelijke beeld van de rab‘. Hij meent dat de rab‘ werd gebruikt door mensen uit de ‘middenklasse’ van de samenleving. Het complex zou twee à vier etages gehad hebben. Op de begane grond zouden warenhuizen en winkels zijn gevestigd. De eerste en hogere verdiepingen werden gehuurd door lokale inwoners, die wellicht niet in staat waren geweest een eigen huis te kopen.27 Dit kan ook het geval zijn geweest in ‘The Sheikh’s House’. Hierdoor bestaat dus een kans dat er meerdere families of gezinnen woonden in het complex. §1.1 De Quṣayrdocumenten Uit Guo’s onderzoek is gebleken dat de gevonden documenten dateren uit de eerste vier decennia van het 13e-eeuwse Mamlukse Egypte.28 Dit heeft Guo geconcludeerd op basis van drie documenten waarin data vermeld staan. 29 Twee van deze brieven zijn gedateerd in het jaar 1215 en één in het jaar 1235. Hetis dus mogelijk dat de handelsstad zelfs vóór 1215 en ná 1235 actief was. Naast de drie documenten die de periode 1215-1235 bevestigen zijn er drie munten gevonden, waarop de naam van de sultan Al-Malik al-Kāmil (1212-1238) gedrukt staat.30 In deze paragraaf zal er een overzicht worden gegeven van de context van de documenten. Tevens wordt besproken wie de eigenaren waren van het warenhuis. De documenten geven essentiële informatie met betrekking tot de handel die bedreven werd vanuit onder andere India, het Mediterraanse gebied en het Arabische schiereiland naar Al-Quṣayr Al-Qadīm. Volgens Guo is er sprake van commerciële brieven, zeevaartdocumenten, rekeningen, privénotities, certificaten en formele en semi-formele Rabbat, The Citadel of Cairo, 241. Sabra, Poverty and Charity, 102-103. 28 Guo, Commerce, Culture and Community, 4. 29 Guo, Commerce, Culture and Community, 238, 244, 245. 30 Sabra, Poverty and Charity in Medieval Islam, 39; Guo, Commerce, Culture and Community, 4. 26 27

9

correspondentie.31 Deze teksten hebben grotendeels een economisch karakter en zijn vrij gedetailleerd, waardoor de Quṣayrdocumenten een essentieel zijn bij het reconstrueren van het handelsleven en de handelsrelaties van de bewoners van AlQuṣayr al-Qadīm. Uit de Quṣayrdocumenten blijkt dat de geadresseerden verschillende personen zijn. De meest voorkomende personennaam is Abū Mufarrij (letterlijk ‘vader van Mufarrij’). Uit de documenten is gebleken dat hij de eigenaar was van de shūna. Guo onderstreept in zijn studie dat het onduidelijk is of deze kunya ook echt in relatie staat tot een zoon. 32 De eigenaar van de warenhuis, Abū Mufarrij, wordt met verschillende namen/titels aangesproken, zoals shaykh33, Al-Qifṭī34 en Al-‘Abāwī35. De laatste twee namen zijn nisba, namen die een verwantschap kunnen aantonen met bijvoorbeeld een plaatsnaam, zoals ‘van Qifṭ’. De tweede persoon waarmee er veel gecorrespondeerd werd, was Abū Isḥāq Ibrāhīm, de zoon van Abū Mufarrij. In de documenten wordt ook hij geadresseerd als shaykh.36 Andere documenten zijn aan verschillende personen geadresseerd, zoals shaykh Najīb ibn Mabādī al-Sayyidī’, 37 Abū ʿUthmān Mithqāl, Muḥammad, een zoon van Abū Mufarrij,38 een qāḍī (jurist) die niet met naam is vermeld,39 Abū ‘Alī Ḥusayn,40 shaykh Muḥammad ibn Ja‘far,41 Ibn Mubārak,42 en Hibat al- Mun‘im.43 Wie ‘Abū Uthmān Mithqāl was, is onduidelijk - een eventuele handelscompagnon van Muḥammad kan niet uitgesloten worden. Samenvattend blijkt dat deze documenten naar verschillende personen verstuurd zijn. Sommige waren bestemd voor de shūna, maar voor andere documenten was de shūna niet de bestemming.44

Guo, Commerce, Culture and Community, 101. Guo, Commerce, Culture and Community, 1. 33 Guo, Commerce, Culture and Community, 2. 34 Guo, Commerce, Culture and Community, 172. 35 Guo, Commerce, Culture and Community, 2. 36 Guo, Commerce, Culture and Community, 3. 37 Guo, Commerce, Culture and Community, 161, 164, 242. 38 Guo, Commerce, Culture and Community, 189. 39 Guo, Commerce, Culture and Community, 197. 40 Guo, Commerce, Culture and Community, 198. 41 Guo, Commerce, Culture and Community, 212. 42 Guo, Commerce, Culture and Community, 206. 43 Guo, Commerce, Culture and Community, 228. 44 Guo, Commerce, Culture and Community, 161, 164, 242. 31 32

10

Zoals gezegd woonden meerdere families samen in het complex van ‘The Sheikh’s House’, maar omdat er twee huizen zijn, vermoedt Guo dat er wellicht een zakelijke scheiding heeft plaatsgevonden tussen Abū Mufarrij en zijn zoon Abū Isḥāq Ibrāhīm.45 Uit de Quṣayrdocumenten komt duidelijk aan het licht dat Abū Mufarrij en Abū Isḥāq Ibrāhīm handelaren waren die vanuit hun werkplaats handelsgoederen in ontvangst namen en goederen gereed maakten om verscheept te worden naar hun partners en klanten. Volgens Guo was er wellicht sprake van twee aparte locaties waar Abū Mufarrij en Abū Isḥāq Ibrāhīm handel gedreven.46 Ik ga echter uit van de interpretatie Rabbat en Sabra zoals beschreven in §1.0. Tevens impliceert dit dat er niet per se sprake hoeft te zijn van een zakelijke afsplitsing tussen Abū Mufarrij en zijn zoon Abū Isḥāq Ibrāhīm. Dit zou kunnen verklaren waarom bepaalde documenten niet geadresseerd waren aan het warenhuis van shaykh Abū Mufarrij en waarom shaykh Abū Isḥāq Ibrāhīm geen verband heeft met de shūna.47

Guo, Commerce, Culture and Community, 10. Guo, Commerce, Culture and Community, 10. 47 Guo, Commerce, Culture and Community, 10. 45 46

11

§1.2 De shūna In deze paragraaf zal er worden ingegaan op de functie die de shūna had. Dit is voor het onderzoek van essentieel belang. Hoe verhield de handel die plaatsvond zich tot deze shūna? In de documenten wordt tien keer verwezen naar ‘de shūna van Abū Mufarrij’. Dit geeft aan dat shaykh Abū Mufarrij de eigenaar was van de shūna. In de Quṣayrdocumenten worden meerdere titels gebruikt om zowel shaykh Abū Mufarrij als shaykh Abū Isḥāq aan te schrijven, zoals al-mawlā (de Meester), al-muwaqqar al-rayyīs (de handelsleider) en ṣaḥib al-shūna (de eigenaar van het warenhuis).48 Uit de documenten is gebleken dat zowel Abū Mufarrij als shaykh Abū Isḥāq diverse functies uitoefenden. Zij waren onder andere werkzaam als wakīl al-tujjār ((handels)agent), marktcontroleur (muḥtaṣib), marktleider (al-‘arīf) en belastinginner.49 Vanwege de beperkte beschrijving van de shūna in de documenten is ervoor gekozen om ten eerste de term wakīl al-tujjār ((handels)agent) nader te onderzoeken. Uit onderzoek is gebleken dat de wakīl al-tujjār in de periode 1250-1350 n. C. functioneerde als een fiscale agent die de belastingen inde. Het gebouw waarin deze personen zich bevonden zou daarnaast gefunctioneerd hebben als postadres voor handelaren. 50 AbuLughod noemt het gebouwencomplex waarin de wakīl al-tujjār werkzaam zou zijn geweest het dār al-wakīl (warenhuis). Daarentegen is er in de Qusayrdocumenten geen enkele verwijzing naar het woord dār al-wakīl, maar wel naar de shūna. Het blijkt dus dat er één gebouw was waarin zich de opslagplaats bevond en een kantoor waar de wakīl al-tujjār werkzaam was. Abu-Lughod suggereert dat de dār al-wakīl, naast het opslaan van goederen en postadres, ook nog fungeerde als verzamelplaats waar handelaren kwamen om onder andere commerciële afspraken te maken, en als een beurs.51 In de documenten is er vaker sprake van afgezanten en handelaren, die voor commerciële doeleinden afreisden naar het warenhuis van Abū Mufarrij. Op de locatie van de dār al-wakīl zou een notaris aanwezig zijn die belast was met het legitimeren van

Guo, Commerce, Culture and Community, 10,148, 239. Guo, Commerce, Culture and Community, 97. 50 Janet L. Abu-Lughod, Before European Hegemony: The World System A.D. 1250-1350 (Oxford: Oxford University Press, 1989), 222; Guo, Commerce, Culture and Community, 97. 51 Abu-Lughod, Before European Hegemony, 221-222. 48 49

12

commerciële contracten en commenda-afspraken (zie de volgende paragraaf).52 Uit de Quṣayrdocumenten blijken er ook brieven te zijn geschreven, wellicht aan meerdere juristen.53 Het is echter niet duidelijk of deze jurist(en) gevestigd was/waren als werknemer in het warenhuis of dat deze slechts daar geadresseerd werden. De shūna had dus een grote diversiteit aan functies.

§1.3 Commenda In deze paragraaf wordt de rol die de wakīl al-tujjār uitoefende vanuit de handelsperspectief benaderd. Aan de wakīl al-tujjār zijn drie vereisten toegeschreven; (1) deze persoon zou een juridische gemachtigde zijn die namens handelaren handelingen kon verrichten, (2) hij was beheerder van een dār al-wakīl (warenhuis), waarin hij goederen van handelaren of andere personen opsloeg, (3) hij moest als persoon betrouwbaar en eerlijk zijn.54 In de documenten zijn er een aantal frases waaruit geconcludeerd kan worden dat de exploitant van de shūna betrokken was bij partnerschappen en commenda. Een commenda is een handelsverbond met minimaal twee vennoten, waarbij één van hen de investeerder van het kapitaal (rabb al-māl) is en de ander is uitvoerende (mudārib)/ agent (wakīl). Deze vorm wordt ook wel ‘aqd al-amāna genoemd. Er werd van uitgegaan dat de uitvoerende vennoot een betrouwbare en eerlijke (al-amīn) vennoot was.55 Dit blijkt onder andere ook uit een Qusayrdocument, waarin ‘Alī b. Ḥijāzī zich richt tot shaykh Abū Mufarrij om 10 qit‘a bloem en 10 irdābb tarwe op te slaan en deze aan niemand te verkopen totdat hijzelf,‘Alī b. Ḥijāzī, arriveert in de shūna.56 In een ander document schrijft Al-Ḥājj ‘Asākir een brief aan Abū Isḥāq Ibrāhīm om hem ervan op te hoogte te stellen dat hij twee afgevaardigden, genaamd Salāl al-Khaljī en Khalīfa, heeft gestuurd met in totaal drie ḥiml tarwe. Daarbij verzoekt Al-Ḥājj ‘Asākir aan Abū Isḥāq Ibrāhīm om deze handelswaren veilig op te slaan.57 Hier komt duidelijk het agentschap als gemeenschappelijke factor naar buiten. Uit een ander document komt het karakter Abu-Lughod, Before European Hegemony, 221-222. Guo, Commerce, Culture and Community, 15, 181, 238, 239, 288. 54 Abu-Lughod, Before European Hegemony, 221. 55 Abraham L. Udovitch, Partnership and Profit in Medieval Islam (New Jersey: Princeton University Press: 1970), 203. 56 Guo, Commerce, Culture and Community, 143. 57 Guo, Commerce, Culture and Community, 183-185. 52 53

13

van commenda aan het licht, wanneer Uthmān al-Nājī correspondeert met shaykh Abū ‘Alī Ḥusayn.58 In dat document adresseert hij shaykh Abū ‘Alī Ḥusayn met de term ‘alamīn’. Guo veronderstelt dat dit zou kunnen wijzen op het bestaan van een commenda.59 Een ander soort partnerschap dat in de documenten voorkomt is de sharikat al-milk. Sharika al-milk is een partnerschap dat niet per se commercieel is ingesteld.60 Bij deze vorm van partnerschap kunnen twee vennoten niet zonder elkaars toestemming handelstransacties uitvoeren. In deze vorm van vennootschap delen beide vennoten zowel de winst als het verlies.61 Dat is duidelijk te lezen in document 27, waarin er wordt gecorrespondeerd met Shaykh Najīb. Hierin spreekt de schrijver over ‘idlī, dat letterlijk ‘de helft van mijn aandeel’ betekent. In document 58 wordt de term wakīl zelfs expliciet genoemd.62 Aangezien er geen document of contract waarin zulke partnerschappen of coöperaties zijn vastgelegd, blijft het lastig om met zekerheid te zeggen of deze partnerschappen bestonden. De bovenstaande aanwijzingen geven echter zeker reden om dit te veronderstellen. Daarnaast zou de commenda wijdverspreid zijn geweest in de islamitische wereld.63 Uit de Caïreense Geniza-documenten blijkt dat er in the 8e eeuw al sprake was van zakelijke coöperaties, waarbij één partij de investeerder was en de ander de ambachtelijke partij. Het ambacht kon uiteenlopend zijn, van het zeven van goud en zand, weven of kleermakerswerk tot het produceren van kaas en andere dagelijkse producten.64 Labīb beweert dat hij een zeldzaam commenda-contract uit de 15e eeuw is tegengekomen, waarvan één partij uit Venetië kwam en de andere uit Alexandrië.65 Een soortgelijke commenda heeft wellicht plaatsgevonden in document 26.66 Een belangrijk punt om bij stil te staan is dat mensen uit verschillende sociale klassen als wakīl al-tujjār konden functioneren. Goitein beweert echter dat het gebruiken van Commerce, Culture and Community, 198. Guo, Commerce, Culture and Community, 95. 60 Udovitch, Partnership and Profit, 25-26. 61 Aḥ mad b. Muḥ ammad al-Qudū rī, Mukhtasar al-Qudūrī (Rawalpindi: Maktaba Ḍiyāʾ ī ja, 1995), 188 62 Guo, Commerce, Culture and Community, 95, 257. 63 Udovitch, Partnership and Profit, 172. 64 Shelomo Dov Goitein, A Mediterranean society: the Jewish communities of the Arab world as portrayed in the documents of the Cairo Geniza, (Berkeley: University of California Press, 1967), 362-367. 65 Subhi J. Labib, ‘Capitalism in Medieval Islam’, The Journal of Economic History, Vol 29, No. 1, The Task of Economic History (March 1967), 91. 66 Guo, Commerce, Culture and Community, 198. 58 59

14

een wakīl zeldzaam zou zijn geweest. Hij veronderstelt dat de slaven en/of jonge jongens die namens hun opdrachtgever iets zouden hebben uitgevoerd, dit wellicht geheel hebben gedaan ten bate van het huis van hun meester.67 Maar ik concludeer op basis van verschillende aanwijzingen in de documenten dat er consequent gebruik werd gemaakt van de zogenoemde agenten,die tevens als wakīl al-tujjār dienden. Uit verschillende documenten blijkt dat de afzenders van de brieven zowel de brieven als de goederen lieten transporteren door een agent. Deze agenten (ḥammāl) waren mensen uit verschillende sociale klassen, waaronder slaven, bloedverwanten of bekenden.68 Uit document 14 blijkt dat de agent zelfs een shaykh was, genaamd Ḥātim. Aangezien de term shaykh hier gebruikt is, kan een eventuele commenda niet uitgesloten worden. In document 8 vertrouwt Rāshid ibn Najm zijn goederen en brief toe aan zijn agent Ibn Rājī in het kader van het transport naar shaykh Abū Mufarrij en/of shaykh Abū Isḥāq. Deze ḥammāl hebben uiteraard ook een belangrijke rol gespeeld in het transportproces. Uit de documenten worden de ḥammāl Badr al-Dīn, ‘Alī, Maljī en ‘Alī ibn Fallaḥ al-Ḥillī genoemd.69 Kortom, het was een algemeen fenomeen voor (overzeese) handelaren om agenten te gebruiken die de goederen voor hen van A naar B brachten.

§1.4 Handel en pelgrimageroute In deze paragraaf zal de nadruk gelegd worden op zowel de handel als de pelgrimageroute in het 13de-eeuwse Al-Quṣayr al-Qadīm. Hierbij is het belangrijk om de focus te leggen op de personen waarmee er handel werd gedreven en de landen of steden die daarbij betrokken zijn geweest. Uit verschillende documenten is gebleken dat handel werd bedreven via zeeroutes. Hiernaast zijn er ook documenten die wijzen op het transporteren van goederen via land door middel van kameelkaravanen. 70 Uit document 53 blijkt dat de Alexandrijnse shaykh Ḥasan twee ladingen vlas verstuurde naar shaykh Ibrāhīm. In document 62 zou Yūsuf al-Damanhūrī, die Guo in aanduidt als al-najjār (de timmerman), wellicht afkomstig zijn geweest uit de stad Damanhūr. Deze

Goitein, A Mediterranean society, 131-133. Guo, Commerce, Culture and Community, 20. 69 Guo, Commerce, Culture and Community, 138, 143, 156, 158. 70 Guo, Commerce, Culture and Community, 58. 67 68

15

stad bevindt zich noordwestelijk van de Nijldelta.71 Guo geeft echter ook een ander leesvariant, namelijk al-baḥḥār, dat schipper of zeeman betekent. In mijn optiek is deze kans veel groter, aangezien de stad Damanhūr onder meerdere namen bekend is, waaronder madina al-buḥayra (‘de stad van het meer).72 Wat in ieder geval wel duidelijk is , is dat er een handelsconnectie was tussen Alexandrië en Damanhūr. Volgens Ibn Jubayr zou naast Al-Quṣayr al-Qadīm ook Qūṣ een kruispunt zijn geweest voor handel.73 In vier documenten is Qūṣ de handelsbestemming.74 Hiernaast werd ook via Al-Quṣayr al-Qadīm, gecorrespondeerd en handel gedreven met de stad Qinā.75 Het is duidelijk dat de havenstad Al-Quṣayr al-Qadīm een handelsrelatie had met de steden Qūṣ en Qinā, voor wat betreft bestemmingen in Egypte. De buitenlandse afzenders van de brieven kunnen ons informatie geven over handelsconnecties buiten Egypte. De afzender van document 48 is shaykh Najīb ibn Mabādī al-Sayyidī, bij wiens naam nog een andere naam staat, die Guo heeft weergegeven als al-Fayyūmī.76 Ook handelaren uit Perzië en Syrië zouden betrokken zijn geweest bij handel, zo blijkt uit de documenten.77 Hiernaast zijn er aanwijzingen die leiden naar handelsconnecties met personen uit de de Ḥijāz, zoals Daylam al-Mālikī en ‘Alī ibn Ḥijāzī.78 Deze namen zijn nisba en kunnen dus potentieel gebruikt worden om handelsroutes te reconstrueren. Ook zijn de drie zonen van Abū Mufarijj, Ḥusayn, Muḥammad en ‘Umar, die zich drie dagen in Qaṣr al-Yamānī (het fort van de Jemeniet) bevonden, betrokken geweest met handel. 79 Wat precies de rol is geweest van Jemen wordt niet verduidelijkt in het document. Maar het is duidelijk dat er tussen Jemen en Al-Quṣayr ook sprake was van een handelsconnectie. Volgens Ibn Jubayr waren er handelaren afkomstig uit Jemen, Abbessinië en India die handel bedreven in al-Quṣayr.80 Uit het bovenstaande blijkt dat de handel in Al-Quṣayr zowel nationaal als internationaal georiënteerd was.

“Damanhūr,” bezocht op 28 april 2015, http://www.britannica.com/place/Damanhur. “Madina al-buḥayra,” bezocht op 25 juni 2015, http://www.ziedan.com/index/9.asp#_ftn6. 73 Ibn Jubayr, Riḥlat Ibn Jubayr (Beirut: Dār al-Bayrūt, 1185), 40-41. 74 Guo, Commerce, Culture and Community, 59, 148, 163, 221. 75 Guo, Commerce, Culture and Community, 9, 163. 76 Guo, Commerce, Culture and Community, 242. 77 Guo, Commerce, Culture and Community, 64, 224, 231. 78 Guo, Commerce, Culture and Community, 229. 79 Guo, Commerce, Culture and Community, 154. 80 Ibn Jubayr, Riḥlat Ibn Jubayr, 40-41. 71 72

16

§1.5 Handelswaren Om een overzicht te krijgen van de goederen die verhandeld werden is het van essentieel belang dat alle goederen die in de documenten genoemd worden in kaart te brengen. In Appendix A zijn de handelsgoederen per soort weergegeven en staat vermeld in welke documenten ze terug te vinden zijn. Uit dit overzicht blijkt dat er 72 soorten handelsgoederen via de Rode Zee of de Nijlvallei naar al-Quṣayr al-Qadīm werden geïmporteerd. Tot deze handelsgoederen behoorden grondstoffen, groenten en fruit en vele non-food goederen zoals spiegels, olielampen, henna, parfum, metalen instrumenten, textiel, vee en slaven.

17

Hoofdstuk 2: De vondsten in ‘The Sheikh’s House’

18

§2.0 Inleiding Wat betreft de geschreven bronnen is de analyse nu klaar. Om de afkomst van de handel en de handelsroutes in een betere historische context te plaatsten zal ik mij nu oriënteren op de materiële vondsten op de site. Onder deze vondsten vallen bijvoorbeeld keramiek, aardewerken lampen, glas, munten, metalen voorwerpen, steen, leder, houten artefacten, archeobotanisch materiaal en textiel.81 Mijn doel met deze studie is niet om de technische en archeologische aspecten van al deze vondsten te belichten, maar om de tijdsperiode en de afkomst ervan te belichten. Met deze informatie kunnen de handelsconnectie(s) gereconstrueerd worden voor zowel import als, wellicht, export. §2.1 Keramiek Over de keramiek kan het volgende worden gezegd. Tijdens de opgravingen onder leiding van Peacock en Blue zijn er zeven celadon (keramiek) en qingbai-potfragmenten op de site van “The Sheikh’s House” ontdekt uit de Islamitische periode (1150-1400). In documenten 53-54 wordt verwezen naar handel in keramieken kannen of glazen. Over de context van deze vondsten wordt gezegd dat deze goederen gebruikt werden in steden als Fusṭāṭ en Satingpara in Maleisië. 82 Over de afkomst van deze goederen zegt Bridgman dat deze celadon gefabriceerd werd in China en wellicht ook in Thailand.83 Volgens Burke is er keramiek gevonden in Quṣayr die direct gelinkt is aan India, China en Jemen.84 Dit geeft aan dat er wellicht sprake was van een handelsrelatie met China, India, Jemen en mogelijk Thailand. In de documenten staat echter geen vermelding van de soort keramiek. Daarom is het dus ook mogelijk dat in Quṣayr Egyptische kannen werden verhandeld.

D. Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim. Roman and Islamic Ports on the Red Sea. Finds from the Excavations 1999-2003 (Oxford: Archaeopress, 2011), 1-4. 82 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 43. 83 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 43. 84 Burke, Archaeological texts and contexts on the Red Sea, 152. 81

19

§2.2 Glas Er zijn verschillende soorten glaswerk gevonden op site. Hieronder vallen ook van glas gemaakte armbandjes en kralen. Er zijn 60 fragmenten van armbandjes gevonden in verschillende maten, met een diameter van 45 tot 70 mm.85 Het is mogelijk dat de armbandjes via Jemen naar Al-Quṣayr al-Qadīm werden verscheept. In Khanfar, een plaats in Jemen, zijn sporen van glasindustrie gevonden. Volgens Whitcomb zou de fabriek in Aden meerdere soorten glaswerk hebben geproduceerd.86 Meyer deelt de veronderstelling van Whitcomb, maar volgens haar zouden de armbandjes ook uit een andere Jemenitische stad afkomstig kunnen zijn, Kawd am-Saila. Uit het laatste onderzoek, door King en Tonghini, is gebleken dat glas een normaal goed was in Jemen, behalve in Khanfar. De stelling van Whitcomb lijkt dus onwaarschijnlijk. Het is belangrijk om in dit debat ook India aan te halen, aangezien er ook sporen van soortgelijke armbandjes in India zijn gevonden.87 Er zijn elf kralen gevonden die uit de vroege Islamitische periode (800-1100) dateren.88 Deze zijn verschillend van kleur: vier blauw, drie geel en twee donkere kleuren waarvan het niet zeker is of het zwart is of donkergroen. In tegenstelling tot de armbandjes blijken de kralen niet afkomstig te zijn uit Jemen.89 Chittick suggereert dat de meeste kralen uit India afkomstig zijn. In document RN 1085a wordt verwezen naar kralen die uit Perzië waren getransporteerd. In dit debat deel ik de visie van Chittick dat de kralen die vanuit Perzië naar Quṣayr werden getransporteerd wellicht uit India kwamen. Een andere theorie is dat het glaswerk dat in Khanfar is aangetroffen van origine een Indiaas product was. Dit houdt dus in dat Indiase handelsgoederen per schip over de Indische Oceaan via Jemen in Quṣayr terecht kwamen. Daarnaast was er ook een handelsconnectie via land, waardoor India via Perzië met Quṣayr in contact stond.

Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 72-73. Johnson, Whitcomb, Quseir al-Qadim, 237. 87 Johnson, Whitcomb, Quseir al-Qadim, 237. 88 Carol Meyer, Glass from Quseir al-Qadim and the Indian Ocean Trade (Chicago: The University of Chicago, 1992), 94; Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 78. 89 Meyer, Glass from Quseir al-Qadim, 94. 85 86

20

§2.3 Metalen voorwerpen De opgravingen hebben aangetoond dat er metaalsoorten en metaallegeringen in alQuṣayr al-Qadīm vervaardigd werden. Er is schaars bewijsmateriaal voor de Mamlukse periode, want de metaallegeringen die gevonden zijn blijken alle uit de Islamitische periodes afkomstig te zijn. Er zijn koperlegeringen aangetroffen waaruit afgeleid kan worden dat er sprake was van mensen die ambachten als spiegelmaker, meubelmaker of timmerman uitoefenden.90 Het is opvallend dat er in de Quṣayrdocumenten geen aanwijzingen zijn voor vis of visserij, maar er zijn wel vishaken en visgraten ontdekt. Visserij bestond dus wel en vissen werden ook geconsumeerd.91 Het is helaas niet te achterhalen wat de afkomst was van de metalen en metaallegeringen.

§2.4 Edelstenen Amber Een enkel exemplaar van amber is ontdekt in Al-Quṣayr al-Qadīm. Waarschijnlijk was dit afkomstig uit de Baltische regio, maar de handelsroutes richting Al-Quṣayr zijn niet te achterhalen. Volgens Goitein was amber sinds 1100 n. C. een bekend en algemeen goed voor onder andere sieraden.92 Beryl Ook van beryl is slechts één exemplaar gevonden, dat afkomstig zou zijn uit de Islamitische periode. Wat betreft de afkomst zou dit uit Mons Smaragdus of de Wādī Sikait kunnen zijn gekomen, beide in Egyte.93 Jadeiet Er zijn diverse stukjes groene jadeiet gevonden, dat tijdens de Islamitische periode zou zijn gebruikt. Deze stenen komen alleen uit Azië, met name uit Burma, China, Kashmir en Siberië.94

Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 90. Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 91-92. 92 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 121. 93 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 121. 94 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 122. 90 91

21

Graniet Er is slechts één fragment van graniet gevonden. Dit zou afkomstig zijn uit de Rode Zeegebergtes.95 Speksteen Speksteen was de algemeenste steensoort, waarvan potten werden gemaakt die gebruikt werden in de keuken. Er wordt beweerd dat deze steensoort een bijdrage leverde aan de smaak van het eten.96 Deze soort potten blijken om meerdere reden te zijn gebruikt: (a) voor de smaak; (b) het hield de temperatuur constant; (c) om etenswaren te conserveren.97 Deze steensoort is op verschillende plaatsten in Egypte te vinden. 98 §2.5 Leder Er zijn verschillende soorten lederwaren gevonden uit de islamitische tijd, onder andere een kinderhoed van leer, een kraag van leer, twee messcheden, de binnenzijde van een boek, een herenvest van leer, de omhulling van een amulet en een polsbandje.99 Hiernaast zijn zeven kinderschoenen en één sandaal gevonden. Ook zijn er circa 26 leren schoenfragmenten gevonden en circa 15 handvaten van leren waterzakken.100 In de documenten wordt leder niet als handelsgoed genoemd, maar wellicht zouden verpakkingen van bepaalde goederen hebben bestaan uit leder. Uit document 55 blijkt dat er goederen in manden van leder werden getransporteerd.101 Helaas is het niet te traceren uit welk land deze handel afkomstig was.

§2.6 Houten artefacten Uit het onderzoek van Van der Veen is gebleken dat er verschillende soorten hout zijn gevonden. Haar onderzoek wijst naar artefacten zoals scheepsonderdelen, houten haringen en houtkrullen. De gevonden scheepsonderdelen werden niet aangetroffen op Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 122. Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 130-131. 97 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 131. 98 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 131. 99 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 140-142. 100 Peacock, Myos Hormos - Quseir Al-Qadim, 147-151. 101 Guo, Commerce, Culture and Community, 251. 95 96

22

een plaats waar schepen gebouwd zouden zijn of op een plaats waar meubels gemaakt zouden zijn, maar in twee graven. Beide graven waren dichtgemaakt met een plank hout die uit schepen afkomstig zou zijn.102 Van der Veen heeft bij haar analyse gebruikgemaakt van koolstofdatering. Deze technologie wordt toegepast om indicatie te krijgen vanaf welke tijd een bepaald element zou hebben bestaan. Het blijkt dat één plank dateert uit 1030-1210.103 Analyse heeft uitgewezen dat de houtsoort waarvan de plank gemaakt is oorspronkelijk niet Egyptisch is, maar afkomstig is uit India.104 Daarentegen is de andere plank wel afkomstig uit Egypte. Uit haar onderzoek blijkt dus dat de gemeenschap goederen hergebruikte.105 Tevens blijkt dat er tijdens de Romeinse periode vaker gebruik werd gemaakt van hout van exotische bomen uit onder andere India, tropisch Afrika en het Mediterraanse gebied. In de Islamitische periode gaf men er de voorkeur aan om schepen en voorwerpen te maken van hout uit de omgeving.106 Ook zijn er enkele houten voorwerpen gevonden die men in het dagelijks leven gebruikte, zoals negentien kommetjes, acht deksels, dertien kammen, tweehandvatten en zes borsteltjes. De afkomst van het hout was in de Islamitische periode voornamelijk (59,7%) lokaal, gevolgd door hout afkomstig uit het Mediterraanse gebied (31,3%). Slechts circa 3% zou afkomstig zijn uit Oost-Azië of India.107 Vermoedelijk is de houtsoort Buxus sp., waarvan de kammen zijn gemaakt, afkomstig uit Iran. Van daar zou het als commercieel handelsgoed naar Egypte zijn gekomen.108 Ook de houtsoort Pomoideae, waarvan één kam gemaakt was, is niet afkomstig zijn uit Egypte. Deze houtsoort groeit alleen in het Mediterraanse gebied en/of Europa.109 Het lastig te reconstrueren hoe deze houtsoort vanuit het Mediterraanse gebied of Europa terecht is gekomen in Al-Quṣayr, maar dat er handelsconnecties waren met deze gebieden is hiermee wel duidelijk.

Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 210. Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 210. 104 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 224. 105 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 211. 106 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 211-212. 107 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 213. 108 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 217. 109 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 217. 102 103

23

§2.7 Organisch materiaal Er zijn allerlei verschillende organische materialen aangetroffen in Al-Quṣayr. Net als in de voorafgaande paragrafen zal er in deze paragraaf worden ingegaan op de soorten, de tijdsperiode en uiteraard de afkomst van deze materialen. Aangezien kruiden een belangrijke rol hebben gespeeld in de handel, zal ik dit onderwerp als eerste aansnijden. Er zijn acht plantensoorten gevonden die destijds gebruikt werden als kruiden: zwarte peper, Belleric myrobalan, zwarte mycrobala, kardemom, Zanthoxylum Fagara, gember, kurkuma en betelpalm. Dit zijn zeker geen Midden-Oosterse kruiden. Zwarte peper, kurkuma en kardemom werden al sinds de Romeinse periode per schip uit India werd geïmporteerd. Uit de koolstofdatering blijkt dat deze traditie zich voortzette in de Islamitische periode.110 Tevens blijkt dat Belleric myrobalan en zwarte mycrobala kruiden zijn die voor de opgravingen in Al-Quṣayr slechts in India als in Maleisië zijn gevonden.111 De betelpalm is afkomstig uit CentraalAzië en Oost-Maleisië.112 Zanthoxylum Fagara en gember komen uit Centraal China,113 maar werden ook in India gecultiveerd. Zwarte peper Er zijn 273 zwarte pepers gevonden uit de Islamitische periode (1100-1300 n.C.).114 In de Quṣayrdocumenten zijn er geen verwijzingen naar zwarte pepers. In document 60 wordt er wel gesproken over peper, maar er staat niet vermeld om welke pepersoort het gaat. Desondanks weerspiegelt de hoeveelheid zwarte pepers in Al-Quṣayr al-Qadīm het belang van de handel in peper.115 Wat betreft de afkomst van deze pepers suggereert Warmington dat deze geïmporteerd werden uit India.116

Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 41-45, 54-55. Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 50. 112 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 59. 113 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 53, 55-57. 114 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 40. 115 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 44. 116 E.H., Warmington, The Commerce between the Roman Empire and India (Cambridge: Cambridge University Press, 1995), 183. 110 111

24

Een belangrijke groep handelaren die tijdens de Mamlukse periode actief zouden zijn geweest in het handelen van specerijen en pepers waren de zogenoemde Karīmīhandelaren.117 Rijst Op de site zijn maar liefst 55 rijstkorrels gevonden uit zowel de Romeinse (1e – vroege 3e eeuw) als de Islamitische periodes (11e – 15e eeuw). Volgens Van der Veen waren de rijstkorrels uit de Romeinse tijd voorzien van een omhulsel. Daarentegen bleken de rijstkorrels uit de 11e – 13e eeuw dat niet te hebben. De rijstkorrels gevonden uit de late Islamitische periode waren echter wel weer voorzien van een omhulsel.118 Net als de pepers werd ook rijst uit het Indische Oceaangebied werd geïntroduceerd. Uit de Periplus Maris Erythraei blijkt dat er sprake was van ruilhandel, waarbij Westerse handelaren tarwe leverden aan India in ruil voor rijst. Deze rijst zou vervolgens geconsumeerd zijn door Indische personen die zouden hebben gereisd naar het Westen.119 Het feit dat er rijstkorrels zijn ontdekt voorzien van een omhulsel bewijst dat de rijst wellicht een geïmporteerde grondstof was. Maar het schijnt dat dit handelsproces zich niet continu heeft voortgezet. Dit blijk uit de naakte rijstkorrels gevonden uit de periode 11e – 13e eeuw. Dit zou wellicht kunnen bewijzen dat rijst in Egypte zelf werd geteeld. 120 Uit een 10e-eeuwse schriftelijke bron blijkt dat rijst al werd verbouwd in de oases van Opper-Egypte, met name in de Fayyūm. 121 Hiernaast blijkt uit een 13e-eeuw Jemenitische almanak dat rijst in Egypt geoogst werd.122 Overigens blijkt uit het werk van Al-Maqrīzī dat rijst ook in het zuiden van Egypte groeide.123 Uit het reisverslag van de 13e-eeuwse reiziger Ibn al-Mujāwir blijkt dat rijst in al-Quṣayr al-Qadīm werd geïmporteerd vanuit Aden (Jemen) en India, maar er werd ook gebruikgemaakt van rijst uit eigen bodem.124 Hieruit kan geconcludeerd worden dat rijst duidelijk in al-Quṣayr aanwezig was en dat het zelf daar verbouwd werd.

Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 45. Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 46. 119 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 47. 120 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 46. 121 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 80. 122 D.M. Varisco, Medieval Agriculture and Islamic Science: The Almanac of a Yemen Sultan (Seattle: University of Washington Press, 1994), 33,180. 123 Varisco, Medieval Agriculture and Islamic Science, 116. 124 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 80. 117 118

25

Kokosnoot Kokosnoot is afkomstig uit zowel het Zuid-Pacifische gebied als uit regio’s gelegen aan de Indische Oceaan.125 Uit de 88 fragmenten126 van kokosnoot gevonden die uit de 11e – 13e eeuw blijkt dat de import van kokosnoot via de Indische Oceaan naar Al-Quṣayr alQadīm een bloeiperiode heeft gekend in deze tijd. 127 Hoewel deze vrucht niet in Egypte groeit en het gebruik ervan aanzienlijk groter was in de 11e – 13e eeuw dan in de Romeinse periode, wordt er niet naar verwezen in de Quṣayrdocumenten. Mungboon Onderzoek heeft uitgewezen dat er slechts één boon afkomstig uit de 11e – 13e eeuw is gevonden. Ook deze bonensoort is afkomstig uit India.128 In het reisverslag van Ibn Mujawir (13e eeuw) vermeld hij

dat de mungboon via Aden uit India werd

geïmporteerd.129 Myrobalan Van de twaalf ontdekte fragmenten myrobalan bleken na het toepassen van de koolstofdatering elf fragmenten afkomstig uit de periode 1040-1150. Eén fragment zou afkomstig zijn uit de latere Islamitische periode.130 Deze kruiden zouden vanuit China via de Indische Oceaan naar Al-Quṣayr al-Qadīm zijn geëxporteerd, maar het is ook mogelijke dat dit direct uit India kwam. Dit kruid groeide destijds namelijk zowel in India als in China.131 Gember Ook gember is een kruid dat niet in Egypt geteeld werd. Net als de bovenstaande kruiden is het afkomstig uit Azië. De oorsprong en afkomst van gember is niet eenduidig: het zou uit China, India, Maleisië of gebieden nabij de Pacifische Oceaan afkomstig zijn.

Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 49. Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 49. 127 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 49. 128 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 49. 129 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 50. 130 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 51. 131 Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 51. 125 126

26

Alle zeven ontdekte fragmenten bleken door koolstofdatering te dateren uit de periode 1050-1190. Er is een kans van 65% dat zij dateren uit 1110-1180.132 Aangezien er in de Quṣayrdocumenten geen verwijzingen zijn naar gember, is het moeilijk om een verband te leggen tussen de bovenstaande handelsgoederen en de geschreven documenten uit “The Sheikh’s House”. Wat in ieder geval wel kan worden gesteld is dat er een nauwe relatie bestond tussen de bovenstaande kruiden en “The Sheikh’s House”. Shaykh Abū Mufarijj en zijn familie waren nauw betrokken bij de handel afkomstig uit China, India, Maleisië en de gebieden nabij de Pacifische Oceaan. Het is niet duidelijk of de kruiden direct uit het land van herkomst naar Al-Quṣayr al-Qadīm zijn geëxporteerd. Hierdoor is het lastig om de handelsroute te reconstrueren, maar de handelsconnectie kan zeker in kaart worden gebracht. §2.8 Textiel Op de site is meer textiel aangetroffen uit de Islamitische periode dan uit de Romeinse periode. Het voornaamste materiaal waarmee textiel gemaakt werd, was vlas, waarvan linnen werd gemaakt. 133 De afkomst van deze textiel was divers. Eastwood veronderstelt zich dat de textiel met geruite geprinte patronen afkomstig zijn uit India.134 Daarentegen zijn Gittinger en Barnes van mening dat de geruite geprinte textiel lokale imitaties zijn van textiel uit India.135 Tijdens de Mamlukse periode werd zowel linnen als katoen textiel in Egypte bedrukt. Er zat wel een aanzienlijk verschil in de techniek van het bedrukken: de Egyptische manier van bedrukken was slechts op de oppervlakte, terwijl de Indische manier doordrong in de vezels van het textiel.136 Dit maakt het analyseren van de afkomst van het textiel iets makkelijker. Mijn expertise is echter niet het analyseren van textiel, maar mijn doel is om de relatie te achterhalen tussen de textielvondsten in AlQuṣayr al-Qadīm en de (lokale) handel. En dus blijkt de oorsprong van het gevonden textiel zowel uit Indiaas als Egyptisch.

Van der Veen, Consumption, Trade and Innovation, 53. Gillian Eastwood, “ Textiles,” 286. 134 Gillian Eastwood, “ Textiles,” 292. 135 G.M., Vogelsang, Resist Dyed Textiles from Quseir Al-Qadim (Paris: AEDTA, 1990), 7. 136 Vogelsang, Resist Dyed Textiles, 7. 132 133

27

De focus in deze paragraaf wordt gelegd op de economische meerwaarde die de textielindustrie verwierf. De textielindustrie is namelijk een voorbeeld van een industrie waarbij twee partijen hun belangen delen: de partij die grondstoffen aanlevert en de partij die textiel produceert.137 In de theorie zou een samenwerking van deze partijen wederzijds rendement hebben opgeleverd. Maar in de late Ayyubidsche en vroege Mamlukse periode bleek de industrie anders georganiseerd te zijn. Belangrijke industrieën, zoals die van textiel en suiker, waren een samenwerking tussen drie partijen, namelijk de bovengenoemde twee partijen en de Mamlukse overheid. 138 De overheid had de algehele controle over de beide grondstoffen en had aandelen en/of was eigenaar van fabrieken. Aangezien textiel destijds ook duur was, was de staat grotendeels ook de afnemer van de geproduceerde textiel. Volgens Abu-Lughod zou de overheid twee motieven hebben om een monopolie op textiel te verkrijgen: (1) om zelf gebruik te maken van textiel, (2) om optimale winst en rendement te halen door textiel te verkopen aan Italiaanse handelaren. De Mamlukse staat realiseerde het produceren van textiel door onder andere gebruik te maken van ambachtslieden die op de vlucht waren voor de Kruisvaders. Op verschillende locaties werd textiel geproduceerd. De plek waar textiel werd geproduceerd heette Dār al-Tirāz (wever).139 Textiel werd zowel van katoen als van linnen gemaakt.140 Er werd echter aanzienlijk meer linnen dan katoen geproduceerd. Volgens Goitein was vlas het voornaamste gewas van Egypte en ook de handelswaar bij uitstek, die internationaal verhandeld werd.141 Indien dit klopt, is mijn veronderstelling dat vlas niet verhandeld werd naar India om kleding

te

maken,

omdat

Egypte

zelf

beschikte

over

weefcentra.

In

de

Quṣayrdocumenten zijn er brieven die over het opslaan en het verhandelen van vlas gaan.142 Het is echter niet duidelijk uit welke plaats de handelaren afkomstig zijn. Omdat vlas een van de voornaamste producten van Egypte was, veronderstel ik dat de afzenders binnenlandse handelaren of vlastelers waren. Guo veronderstelt dat vlas echter niet verhandeld werd, maar als ghalla (belasting die betaald werd met gewassen) werd afgedragen aan de havenstad Al-Quṣayr al-Qadīm.143 Hoewel de documenten er Abu-Lughod, Before European Hegemony, 231. Abu-Lughod, Before European Hegemony, 231. 139 Abu-Lughod, Before European Hegemony, 233. 140 Abu-Lughod, Before European Hegemony, 233-234. 141 Goitein, A Mediterranean society, 104-105. 142 Guo, Commerce, Culture and Community, 190, 202, 236, 248, 254. 143 Guo, Commerce, Culture and Community, 41 137 138

28

niets over zeggen, is dit niet uit te sluiten. Door de belastingen te innen via vlas behield de Mamlukse staat het monopolie. Een andere mogelijkheid is dat er in het warenhuis van shaykh Abū Mufarrij personen betrokken waren bij het produceren van textiel. Deze interpretatie is echter wel zwak, omdat er slechts één vlasborstel gevonden is waarmee vlas en katoen uitgekamd konden worden.144 Dat vlas in de havenstad Al-Quṣayr alQadīm is aangetroffen suggereert wel dat er enige relatie bestond tussen Al-Quṣayr alQadīm en de internationale handel. §2.9 De graanhandel tussen Al-Quṣayr al-Qadīm en de Ḥijāz De meest voorkomende grondstoffen voor voedsel waarin gehandeld werd waren de graansoorten tarwe en gerst. Andere goederen, zoals bloem, olie, boter, eieren, uien, wortelen, limoen, appels, meloen, augurken, kikkererwten, linzen, amandelen, noten, medicijnen en wellicht alcohol, zouden over korte afstanden zijn verscheept. Een belangrijke bestemmingsplaats voor deze goederen was de Ḥijāz, met name Mekka en Medina. 145 Cooper beweert op grond van de studie van Guo dat er archeologische documenten

zijn

die

bewijzen

dat

de

Ḥijāz

en

Jemen

de

voornaamste

handelsbestemmingen werden na 1229 n. C.146 Uit document 33 komt dit het beeld duidelijk naar voren: vijf pelgrims willen van graan voorzien worden. Uit document 7 blijkt dat er een pelgrim was die het warenhuis aanschreef om zijn zwaard te versturen naar de Ḥijāz. In document 55 wordt gecorrespondeerd met een functionaris, Rashīd alJamālī, die aangeschreven wordt met de titel al-Ḥājj al-Mutawālī, dat wellicht ‘de administrateur van de pelgrims’ zou betekenen. In document 36 wordt er gesproken over de verzoeken en voorkeuren van de pelgrimscaravan die zich in Al-Quṣayr alQadīm bevindt.147 Guo stelt dat de term nafaqa in document 36 zowel uitgave als provisie betekent. Dit zou kunnen impliceren dat het graan als provisie werd geschonken aan de pelgrims voor de jaarlijkse ḥajj.148 Hiernaast staan in de documenten 8, 21, 74, en RN 1080 aanwijzingen die bevestigen dat er sprake was van graanhandel tussen het warenhuis van Abū Mufarrij en de Ḥijāz.

Guo, Commerce, Culture and Community, 41. John P. Cooper, The Medieval Nile: Route, Navigation, and Landscape in Islamic Egypt (Cairo: The American University in Cairo Press, 2014), 246. 146 Cooper, The Medieval Nile, 246. 147 Guo, Commerce, Culture and Community, 28. 148 Guo, Commerce, Culture and Community, 61. 144 145

29

De handelsrelatie tussen de handelsstad Al-Quṣayr al-Qadīm en de Ḥijāz blijkt niet per se een initiatief te zijn geweest van shaykh Abū Mufarrij of zijn zonen. Nadat Ṣalāḥ al-Dīn al-Ayyūbī, de stichter van de Ayyubidische dynastie, Jeruzalem veroverde in 1186, zou hij in het noorden van Egypte verschillende awqāf (enkelvoud waqf), oftewel ‘vrome stichtingen’ hebben opgericht. Deze awqāf waren belast met het transporteren van graan naar de sharifs van Mekka en Medina, als compensatie voor de eventuele heffingen waar de pelgrims onder zouden lijden.149 Belangrijk voor deze tijdsperiode is dat de handel vanuit de haven ʿAydhāb via de Rode Zee naar Jedda werd getransporteerd, en vanuit Jedda via land naar Mekka en Medina. Door dit initiatief positioneerden de regerende macht, de waqf en de haven zich zeer gunstig in de lokale en internationale markteconomie. 150 Le Quesne constateert dat politieke veranderingen een direct effect hadden op de lokale economie en sociale omgeving van de handelsstad. Tevens geeft hij tussen de regels aan dat de Mamlukse regering destijds voortbouwde op de bestaande graanhandelsrelaties. Hierdoor uitte de regering via het management van de Ḥajj haar vroomheid en autoriteit.151 Cooper concludeert dat efficiëntie qua tijd en geografische ligging niet bepalend waren voor de keuze waar een handelsplaats gevestigd werd. Dit zou een complex samenspel geweest zijn tussen navigatie en de Egyptische politiek § 2.10 De graanhandel en hongersnood Een belangrijk element is het effect van de graanhandel naar de Ḥijāz. Guo bespreekt wel prijzen van graan, maar mijns inziens heeft hij geen rekening gehouden met prijsstijgingen. Voor de handel en lokale economie is het echter van essentieel belang om rekening te houden met het stijgen en dalen van prijzen. Uit historische bronnen blijkt dat ten tijde van de Mamlukse periode Egypte getroffen werd door een tekort aan voedsel, wat zelfs leidde tot hongersnood. 152 Al-Quṣayr al-Qadīm wordt hierbij niet met name genoemd, maar het kan niet worden uitgesloten dat er hongersnood heerste in AlQuṣayr al-Qadīm.153

C. Le Quesne, “Hajj Ports of the Red Sea: A Historical and Archaeological Overview,” in: The Hajj: Collected Essays, red. V. Porter & L. Saif (London: The British Museum, 2013), 78-79. 150 Le Quesne, “Hajj Ports of the Red Sea”, 79. 151 Le Quesne, “Hajj Ports of the Red Sea”, 79. 152 Sabra, Poverty and Charity, 135. 153 Sabra, Poverty and Charity, 135. 149

30

De oorzaken van de hongersnood waren onder andere: (1) het monopolie van de Mamlukse staat op graan, 154 (2) graan dat tevens in de vorm van ghalla werd afgedragen;155 (3) de geïnde ghalla werd opgeslagen door individuele amirs; (4) de militaire elites waren zowel betrokken bij het verhandelen van graan als het voorzien van graan aan hun eigen sociale klasse (de militaire elite); (5) de overheid en elite werd overbetaald, zowel in contanten als in handelswaren; 156 (6) het mislukken van oogsten.157 Kortom, het Mamlukse graansysteem was erop uit om graansoorten te isoleren van de lokale markt. Hierdoor behield de staat het monopolie voor zowel de nationale handel als de internationale handel met bijvoorbeeld de Ḥijāz. Het mag duidelijk zijn dat er slechts sprake was van hongersnood en tekorten voor de minder bedeelden en armen, die het meest kwetsbaar zijn wanneer de bovengenoemde situaties zich voordoen. Egypte werd in het jaar 1264 tijdens de regeerperiode van Ṣultān al-Ẓāhir Baybars getroffen door hongersnood.158 Hongersnoden kunnen leiden tot situaties waarbij ghala ͗ (het stijgen van prijzen) komt kijken. De prijsstijging kon oplopen tot 1300%. Dit leidde in eerste instantie tot een enorme afname van lokale koopkracht.159 In bepaalde gevallen stierven de minderbedeelden en armen als gevolg hiervan. 160 Het belang van de graanhandel tussen Egypte en de Ḥijāz - waarvan beweerd is dat deze als voorziening zou dienen voor de pelgrims,- kan in twijfel worden getrokken. Volgens Sabra zouden er tijdens de maand van de pelgrimage naar Mekka in het jaar 1295 n. C. duizenden burgers zijn gestorven aan epidemieën als gevolg van hongersnoden.161 Hoewel er in de bronnen niets over staat vermeld, en de naam van Al-Quṣayr al-Qadīm niet genoemd is, is mijn veronderstelling dat dit fenomeen zich ook heeft kunnen voorgedaan in Al-Quṣayr al-Qadīm.162 De haven was in ieder geval actief in het jaar 1268 tijdens de regeerperiode van Ṣultān al-Ẓāhir Baybars. Le Quesne beweert dat sinds 1268 de Rode Zee, Mekka en Medina onder dezelfde politieke autoriteit vielen.163 Dit zou dus Sabra, Poverty and Charity, 135. Guo, Commerce, Culture and Community, 212. 156 Sabra, Poverty and Charity, 135. 157 Sabra, Poverty and Charity, 137. 158 Sabra, Poverty and Charity, 138. 159 Sabra, Poverty and Charity, 141. 160 Sabra, Poverty and Charity, 141. 161 Sabra, Poverty and Charity, 142. 162 Sabra, Poverty and Charity, 141. 163 Le Quesne, “Hajj Ports of the Red Sea”, 79. 154 155

31

betekend kunnen hebben dat er ten tijde van hongersnood 1295 de graanhandel via AlQuṣayr al-Qadīm naar de Ḥijāz zou zijn geëxporteerd.164 Hiernaast wordt hiermee de bilaterale relatie tussen Al-Quṣayr al-Qadīm naar de Ḥijāz aan het licht gebracht. Volgens de historicus Abū al-Fidā ʾ (1273-1331)165 hebben diverse auteurs in hun werken de stad al-Quṣayr al-Qadīm beschreven als ‘de poort van Qūṣ’.166 Ook beschrijft Ibn Jubayr dat Qūṣ als multaqā al-Ḥujjāj (ontmoetingsplaats van pelgrims). Deze pelgrims zouden zowel Egyptenaren als Maghrebijnen zijn geweest.167 Naar aanleiding van de bovengenoemde beweringen concludeer ik dat pelgrims uit de Noord-Afrikaanse gebieden in Qūṣ verzamelden en vervolgens hun pelgrimage via Al-Quṣayr al-Qadīm naar de Ḥijāz vervolgden. Dit zou kunnen betekenen dat de pelgrims op de pelgrimsroute in Al-Quṣayr wellicht geconfronteerd werden met handelaren en handel. Tevens konden pelgrims zelf handel drijven in Al-Quṣayr. Het is in ieder geval duidelijk dat Al-Quṣayr al-Qadīm zowel via de pelgrimageroute als via handel in contact stond met de Ḥijāz.168

Cooper, The Medieval Nile Route, 250. “Abū al-Fidā ʾ,” bezocht op 25 Juni 2015, http://referenceworks.brillonline.com/entries/encyclopaedia-islamica/abu-al-fida-COM_0065. 166 Cooper, The Medieval Nile Route 245. 167 Ibn Jubayr, Riḥlat Ibn Jubayr, 40-41. 168 Guo, Commerce, Culture and Community, 61, 151, 183, 295. 164 165

32

Conclusie Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebouwencomplex ‘The Sheikh’s House” in termen van constructie gelijkenissen vertoont met de rab‘ die in Caïro onder het gezag van sultan Al-Nāṣir Muḥammad werd in 1320 gebouwd. Dit zou dus kunnen betekenen dat Abū Mufarrij en zijn familie semi-overheidsfunctionarissen waren aan wie de rab‘ zou zijn geschonken of verkocht. Dit zou ook kunnen verklaren waarom shaykh Abū Mufarrij aangeschreven werd alsof hij een edelman was. Tevens wijst dit onderzoek uit dat de shūnāt van “The Sheikh’s House” niet alleen diende voor het opslaan van handelsgoederen en als postadres, maar ook fungeerde als verzamelplaats voor handelaren, waar zij commerciële afspraken maakten en als een beurs. De hoofdvraag van deze studie was ‘In hoeverre bieden het 13e-eeuwse archeobotanische materiaal (zoals planten, groenten en kruiden), textiel, en de documenten afkomstig uit “The Sheikh’s House”, perspectief op de handelsrelaties tussen Al-Quṣayr al-Qadīm en de Ḥijāz met betrekking tot de ḥajj?’ Uit de verschillende analyses van de Quṣayrdocumenten kan de conclusie worden getrokken dat volgens de documenten diverse handelsgoederen uit landen als India, Perzië, Syrië, Damascus, de Nijldelta, Fayyūm, Jemen, Abbessinië en de Ḥijāz naar ‘de shūna van Abū Mufarrij’ in AlQuṣayr al-Qadīm werden getransporteerd, via zee of over land. Uit de materiële vondsten blijkt dat ‘de shūna van Abū Mufarrij’ handelsconnecties onderhield met regio’s als Centraal-Azië, de Rode Zeegebergtes, het Mediterraanse gebied en Europa, met name met China, India, Kashmir, Thailand, Maleisië, Burma en Siberië, maar ook met steden binnen Egypte, zoals Fusṭāṭ. Zowel Guo als Cooper beweren dat de Ḥijāz, met name Mekka en Medina, belangrijke bestemmingen waren voor het graan dat vanuit Al-Quṣayr al-Qadīm werd geëxporteerd naar de Ḥijāz. In het corpus zijn er slechts vier documenten waarin enige informatie staat over deze handelsconnectie. Er is slechts beperkte informatie over de relatie tussen Al-Quṣayr al-Qadīm en de Ḥijāz. Wat wel geconcludeerd kan worden is dat AlQuṣayr al-Qadīm als de ‘poort van Qūṣ’ fungeerde en dat Qūṣ een multaqā al-Ḥujjāj (ontmoetingsplaats van pelgrims) was. Al-Quṣayr was dus een doorgang voor pelgrims vanuit Noord-Afrikaanse gebieden en Egypte naar en van de pelgrimage in de Ḥijāz. Gezien het feit dat Al-Quṣayr al-Qadīm de handelsstad bij uitstek was, kunnen de

33

pelgrims in Al-Quṣayr wellicht in contact zijn geweest met lokale handelaren of zelf handel hebben gedreven. In ieder geval positioneerde het 13de-eeuwse Al-Quṣayr alQadīm zich als het centrale punt voor (inter)nationale handel en economie. Deze centraliteit behield Al-Quṣayr al-Qadīm zelfs ten tijde van de hongersnood in 1295. Het feit dat er onder het gezag van Ṣultān al-Ẓāhir Baybars ten tijde van de hongersnood de graanhandel naar de Ḥijāz zou zijn voortgezet, benadruk dat de bilaterale relatie tussen Al-Quṣayr al-Qadīm naar de Ḥijāz een zeer hoger prioriteit kreeg. Vervolgens is hierbij ook de rol Egyptische politiek bendrukt. Dat Al-Quṣayr al-Qadīm de centraliteit bleef behouden in feite een complexe samenspel tussen zeehandel en de Egyptische politiek.

34

APPENDIX A: Handelsgoederen genoemd in de Qusayr-documenten

Handelsgoederen

Document

Grondstoffen Tarwe (qamḥ)

38, 45, 46, 996a, 4, 41, 21, 5, 54, 8, 31, 56, 74,10, 34, 69

Bloem (daqīq, ṭaḥīna)

47, 48, 62, 59, 12, 19, 52, 39, 4, 41, 27, 13, 28, 61, 31, 33, 11, 16, 71, 37

Gerst (sha‘īr)

12,49, 6, 44, 55

Rijst (aruzz)

27, 28, 45, 59, 71

Olie (zayt)

12, 14, 31, 43, 46, 58

Peper (fulful)

60

Siroop of suiker (qiṭāra)

33, 53

Groente & fruit Appel (tuffāḥ)

37

Limoen (laymūn)

62

Meloen (baṭṭīkh)

37

Gedroogde dadels (tamr)

16

Joodse kaaskruiden

68

(mulūkhīya) Wortelen (jazar)

62

Uien (basal)

62, 68

Aubergine ( ‘arṣim)

958a

Amandelen (lawz)

47, 58, 67

Rozijnen (sandarūs)

958a

Zuivel, brood & vlees Boter (zubd)

62, 3, 58

35

Botercreme (saman)

12, 68

Vlees (laḥm)

1086

Brood (khubz)

68

Tarwe en vleesschotels

68

(harīsa) Koekwaren

27, 47

Erwten Bonen (fūl)

1031e

Linzen ( ‘ads)

1090a

Kikkererwten (hummuṣ)

38, 58, 62

Vloeistoffen Water (mā ͗ )

19, 67, 55, 9, 68

Rooswater (mā ͗ ward)

68

Medicinale drank (sharab

29

mufriḥ) Likeur (al-‘arakī)

1086

Non-Food Zeep (ṣabūn)

27, 58

Parfum ( ‘itrīya, ‘atāra en ṭīb)

20, 13, 68

Henna (ḥinnā ͗

68

Safraan (za‘farān)

68

Spiegels (mir ͗āt)

31

Koralen (marjāna)

31

Halsketting (ṭawq)

67

Kralen (aḥbāb)

36

Aardenwerk (al-fakhkhār)

22

Porselein (khazaf)

68

Keramiek kannen (aḥjār kūz)

54

36

Flessen (qumqum)

46, 58, 54, 1027, 68

Stenen (aḥjār)

36

Textiel Vlas (kattān)

53, 23, 27, 57, 44

Katoen (quṭn)

958b

Thawb kleding

30

Galabiya kleding

27

Met goud gedecoreerde

26

vrouwensjaals (milāyat ḥaram muraṣṣa‘a) Geborduurde stoffen (tarīz)

31

Algemeen textiel (onbekend

19, 28

wat voor soort) (qumāsh) Taille wikkelaar (fūṭa)

28

Doodskleed (kafan)

986a

Fijne zijde (ḥarīr zākhir)

27

Tulband ( ‘imāma)

19, 9

Wollen omslagdoek ( ‘abā ͗ )

28

Sjaal (ashyāl)

27

Mantel (shamla)

24

Joodse mantel (kisā al-Yahūd)

67

Ethiopisch gewaad (malīyat

67

al-Ḥabashīya) Instrumenten Sappers (kammād)

54

Hekel (mashshāṭ)

1040c

Pennen (qalam)

35

Lederkoker (baṭṭa)

12, 49, 29, 67, 37

Brandstof olielampen (zayt

46, 58

ḥārr)

37

Olievergiet (gharbalat zayt)

43

Koord (salab)

27

Zwaard (sayf)

8

Overige Vee (rakā ͗ib)

56

Weichselboom ( maḥlab)

958a

Indische Zanthoxylum

958a

(boomsoort) (fāghira) Slavin (jāriya)

32

38

BIBLIOGRAFIE Agius, D.A. “Ships that Sailed the Red Sea in Medieval and Early Modern Islam: Perception and Reception.” In: The Hajj: Collected Essays, eds. V. Porter & L. Saif, 84-95. Londen: The British Museum, 2013. Al-Qudū rī, A.M. Mukhtasar al-Qudūrī. Rawalpindi: Maktaba Ḍiyā ʾ ī ja, 1995. Bennison, A.K. The Great Caliphs: The golden age of the ʻAbbasid Empire. Londen: I.B. Tauris, 2011. Burke, K.S. Archeological texts and contexts on the Red Sea: The Sheikh’s House at Quseir al-Qadim. Chicago: The University of Chicago, 2007. Cooper, J.P. The Medieval Nile Route, Navigation, and landscape in Islamic Egypt. Caïro: The American University in Cairo Press, 2014. Eastwood, Gillian. “ Textiles.” In Quseir al-Qadim 1980 Preliminary Report , ed. Janet H. and Donald S. Whitcomb, vol.7. of American Research Center In Egypt Report, 285-326. Malibu: Undena Publications, 1982. Frantz-Murphy, Glady. “ The Red Sea Port of Quseir: Arabic Documents and Narrative Sources.” In Quseir al-Qadim 1980 Preliminary Report , ed. Janet H. and Donald S. Whitcomb, vol.7. of American Research Center In Egypt Report, 267-283. Malibu: Undena Publications, 1982. Goitein, S.D. A Mediterranean society: the Jewish communities of the Arab world as portrayed in the documents of the Cairo Geniza. Berkeley: University of California Press, 1967. Guo, L. Commerce, Culture and Community in a Red Sea Port in the Thirteenth Century: The Arabic Documents from Quseir. Leiden: Brill, 2004. Ibn Jubayr, Riḥlat Ibn Jubayr. Beirut: Dār al-Bayrūt, 1185. Labib, S.J. “Capitalism in Medieval Islam.” The Journal of Economic History, Vol. 29, No. 1, The Task of Economic History (March 1967), 91.

39

Le Quesne, C. “Hajj Ports of the Red Sea: A Historical and Archaeological Overview.” In: The Hajj: Collected Essays, eds. V. Porter & L. Saif, 74-83. Londen: The British Museum, 2013. Meyer, C. “Glass from Quseir al-Qadim and the Indian Ocean.” Studies in Ancient Oriental Civilization No. 53 (1992). Peacock, D. Myos Hormos - Quseir Al-Qadim. Roman and Islamic Ports on the Red Sea. Finds from the Excavations 1999-2003. Oxford: Archaeopress, 2011 (University of Southampton Series in Archaeology Monograph vol. 6). Regourd, Anne and Fiona J. L. Handley, “Textiles with Writing from Quseir al-Qadim: Finds from the Southampton Excavations 1999–2003,” In: Connected Hinterlands: Proceedings of the Red Sea Project IV Held at the University of Southampton, September 2008 (Society for Arabian Studies Monographs 8), eds. L. Blue, J. Cooper, R. Thomas & J. Whitewright. Oxford: Archaeopress 2009, pp. 141– 54. Sālim, S.A.A. Al-Baḥr al-Aḥmar fī tārīkh al-islāmī. Alexandrie: mu͗ assasa shabā b al-Jāmi‘a, 1993. Van der Veen, M. Consumption, Trade and Innovation: Exploring the Botanical Remains from the Roman and Islamic Ports at Quseir Al-Qadim, Egypt. Frankfurt am Main: Afrika Magna Verlag, 2011 (Journal of African Archaeology Monographs, Vol. 6). Varisco, D.M. Medieval Agriculture and Islamic Science: The Almanac of a Yemen Sultan. Seattle: University of Washington Press, 1994. Whitcomb, D. Quseir al-Qadim 1978 Preliminary Report. Chicago: The Oriental Institute of the University of Chicago, 1979. Warmington, E.H. The Commerce between the Roman Empire and India. Cambridge: Cambridge University Press, 1995. Brill

Online.

“Abū

al-Fidā

ʾ.”

Bezocht

op

25

Juni

2015.

http://referenceworks.brillonline.com/entries/encyclopaedia-islamica/abu-al-fidaCOM_0065.

40

Mawqa‘

Yusūf

Ziedan. ““Madina al-buḥayra.” Bezocht op 25 Juni 2015.

http://www.ziedan.com/index/9.asp#_ftn6. ‘ The Red Sea Governorate Ministry of State for Administrative Development.’ “Cover Page.” Bezocht op 2 Juli 2015.

41

Lihat lebih banyak...

Comentarios

Copyright © 2017 DATOSPDF Inc.